En als je draait zodat de wind achter je doorgaat, ben je aan het gijpen.


Hoe meer je trekt aan je roer, hoe ruimer je gaat varen. Ruimer betekent verder weg van de wind, met het zeil steeds meer en meer gevierd. Op een bepaald moment ben je voor de wind aan het varen en komt de wind pal van achter je. Wanneer je dan verder trekt aan je roer, komt het zeil met een klap over van de ene kant volledig naar de andere kant. Op tijd bukken is de boodschap.

Je kan ook je zeil begeleiden, waardoor je niet hoeft te verschieten dat het over komt waaien. Wanneer je gaat gijpen, begin je af te vallen: je zeil vieren en trekken aan je roer. Zorg altijd dat je zeil goed gevierd is voor je gijpt, dat zorgt voor een stabieler boot. Als je zeil volledig open staat, neem je de bundel schoten vast die je boot met je gier verbinden. Trek verder aan je roer en trek je zeil over. Wil het nog niet direct  meekomen? Nog even verder trekken. Maar doordat je de schoten vast hebt, voel je direct wanneer de spanning van de schoten is en het zeil dus zal overkomen. Je weet dan dat je moet bukken. Roep dat ook zeker naar de bemanning, mocht je die meehebben.

 

Bordschema

Gijpen doe je dus door te trekken aan je roer en je zeil te vieren, tot het van kant verandert. Je kan het begeleiden door de schotenbundel in je handen te nemen. In de evolutie leer je om te gijpen van voor de wind naar voor de wind. Ken je die koers nog niet? Kijk voor meer info bij de windroos.

Heb je ook al gelezen wat overstag gaan is en wat het verschil dus is met gijpen? Klik anders hier.

 

Vorige briefing   -   Terug naar overzicht   -   Volgende briefing